Ik richt mij tot de persoon die op een zonnige dag met zijn of haar AH-tasje vol blikjes bier, een fles goedkope champagne en een paar zakken chips in het Vondelpark neerstrijkt. Vervolgens weggaat en alles ‘gewoon’ achterlaat op het grasveld rondom Joost van den Vondel, van wie je waarschijnlijk niet eens weet dat het de grootste vaderlandse (toneel-)schrijver en dichter aller tijden is. Dat boeit je natuurlijk ook voor geen meter als je met je Blaricumse vriendjes en vriendinnetjes enkele uren te gast bent in ‘zijn’ park. Je ouders betalen immers €1.500,- per maand voor je woonruimte van 10 m², dus voor dat geld kan de reinigingsdienst van de gemeente Amsterdam ook wel effe jouw rommel buitenshuis opruimen. Toch? Bovendien: de vuilnisbakken zitten vol, dus waar moet je anders met je troep naartoe? Nee, jij hebt alle recht om je als een varken te gedragen. Je drukt je laatste peuk uit in het gras, stampt ‘m nog even ‘netjes’ uit en keert in een roes van alcohol en lachgas terug naar je bezemkast in Amsterdam-Oost. ‘Wat een heerlijke dag was dit’, zegt je ‘bestie’. ‘Echt hè?’ bevestig jij, terwijl je vriendelijk knikt naar een van de toezichthouders bij de hoofdingang. ‘Zullen we nog even naar de McDonald’s?’ Wie goed naar het standbeeld van Joost van den Vondel kijkt, ziet dat zijn gelaatsuitdrukking op een teleurgesteld ‘standje moedeloos’ staat. Getergd heeft hij er onlangs des nachts maar een versje over geschreven:
Stel dat ik bij ú thuis een feestje vier
En eigen drank en spijs heb meegenomen
Wat ikzelf nooit doe, doet gij nu hier
Hoe is ’t ooit zoover gekoomen?
Wat gij niet wilt dat u geschiedt,
Doe dat ook een ander niet
Bij wie zich hier niet aan wenscht te houwen
Mogen ze van mij hún kot verbouwen!