Mijn gedachten gaan weer eens terug naar het verleden, naar de jaren zestig. Toen brak de zesdaagse oorlog in het Midden-Oosten uit en stond de wereld op zijn kop. Wij waren hier in Nederland ernstig overstuur. Op dat moment in de geschiedenis speelde ik bij cabaret Lurelei. We speelden een aantal voorstellingen in den Haag. Ons land voelde zich betrokken, er werd het publiek gevraagd bloed te doneren voor de slachtoffers. Ik schoof mijn gevoeligheden opzij voor het goede doel en meldde mij als donor. Het was ‘s morgens vroeg en ik had nauwelijks gegeten. Ik riep dapper en overmoedig tegen de bloedprikker: ‘u mag mijn bloed ook gebruiken voor gewonde Arabieren.’ En toen viel ik flauw. Het flesje met bloed was nauwelijks halfvol.
Wij speelden een heftig programma met scherpe en ook vaak hilarische teksten, hoogst actueel en behoorlijk kritisch. Maar gedurende die vreselijke bloedige oorlog sloegen die scherpe teksten van ons helemaal nergens meer op. Ze hadden alle relevantie verloren afgezet tegen die oorlog.
Lees ook: Een opa maakt gelukkig
Het geweld bedaarde relatief snel en wij speelden ons programma maar weer verder. Je kunt zo’n programmatrein niet opeens stoppen. Het was onze broodwinning. Maar toch gaf het mij te denken. Dat gevoel van gespletenheid overvalt mij nu ook. Het nieuws is vaak zo heftig. We aanschouwen het huiverend.
Dan switcht de zender maar eens naar een voetbalwedstrijd, waar ook allen opgewonden en fanatiek bezig zijn met de sport. Zo is iedereen altijd doende met zijn eigen ding.