De kou sluipt langzaam dichterbij, in onze huizen, in onze botten, in onze voeten en vooral in onze bedden. En als je dan eenmaal in dat warme slaaphol ligt, met een lekker warme kruik of slaapsokken (elektrisch deken gebruik ik alleen nog ter opwarming van het slaaphol, want de warmte die zo’n kunstdek geeft, roept bij mij altijd de gedachte op aan warme tomatensoep en dan gaat die uit) val je in een diepe slaap. Om bij het ontwaken er niet uit te willen. Nooit. Of pas na twee uur moed verzamelen, nog niet, nog niet. Ik wil zolang de regen op de ramen klettert in mijn heerlijke knusse warme hol door sudderen.
Lees ook: De Ooievaren
De gedachte dat ik met mijn blote voeten op het koude zeil mijn sloffen moet zoeken doet mij rillen. Ik wil terug in mijn warme slaaphol en er pas over twee dagen weer uit. Als ik zeker weet dat de zon schijnt. Anders blijf ik er gewoon nog een weekje in. Ik voel aan alles dat ik nog lang niet genoeg heb geslapen. Dat ik nog wel een dag of drie dóór kan pitten. Het genot van het opgekruld liggen in dit verrukkelijke slaaphol en af en toe heel even te ontwaken om vast te stellen dat ik nog veel langer wil door-dommelen en geeuwen en wegzakken in die heerlijke slaapwarmte. Ik hoor een verse regenbui mijn raam geselen. Goed zo, dit wakkert alleen mijn wellustige slaapdrift aan. Nee, ik kom er niet uit. Ik draai me nog een keertje om en slaap rustig verder in een warm bed.