Het was weer zo ver: tijd voor de tandarts. Nu is dat tegenwoordig niet meer zo angstaanjagend als vroeger. De nieuwe apparatuur is erg pijn vermijdend, iedere handeling in de mond gaat gepaard met een stroompje lauwwarm water, de verdoving is een nauwelijks voelbaar prikje. Er valt dus niets te klagen.
Wanneer het allemaal tot wederzijdse tevredenheid is verlopen en een nieuwe afspraak over vier maanden is gemaakt, mag ik naar huis. Maar ik grijp mijn kans. Ik ben hier gekomen met mijn stok en rollator. Ik vraag aan een van de alleraardigste jonge tandartsen of ze mij even veilig naar de overkant van de Stadionweg wil brengen. Dan sta ik op een stoep die mij zonder onderbreking de Beethovenstraat binnenvoert zonder enge oversteekproblemen, want alle stoepen van zijstraten zijn hier aan elkaar verbonden door comfortabele stoeploze stukken.
Dan kan ik nog even langs Jan, de Groenteman, langs Bruna voor de nieuwe Vanity Fair, langs de boekwinkel om nog even te snuffelen naar de biografie van Theo van Gogh, die ik goed heb gekend.
Oké. Wij beginnen over te steken. Halverwege de straat en half op de trambaan zakt mijn rok op mijn schoenen. Daar sta ik in mijn directoire (onderbroek schrijft zo raar) en ik zie in de verte lijn 5 de hoek om zwaaien. Ik hijs met één hand mijn directoire op, maar het elastiek is duidelijk gesprongen.
Dus aan de hand van mijn lieve helpster schuifel ik met rollator, stok en half opgehesen directoire de volgende stoep op. Iemand neemt een foto. ‘Leuk voor de krant’, roept hij.
Dames en heren, wanneer u in welke krant dan ook een foto ziet van een oude vrouw met een afgezakte onderbroek, gooi hem dan ogenblikkelijk in de kattenbak. Dank u.