Een Liefdeslied, zo luidt de titel van de alom geprezen voorstelling van Ernst Jansz. Een prachtig gesprek met een veelzijdige muzikale vakman over weemoedigheid, nostalgie en zijn muzikale houdbaarheid…

Dit interview vindt plaats om de hoek van jouw geboortehuis aan de Molenbeekstraat in de Rivierenbuurt. Allereerst even de ultieme sportvraag: wat gaat er nu, ruim 76 jaar later, door je heen?

‘Ik ben thuis geboren in de Molenbeekstraat nummer 32, op 1 hoog. Nog altijd als ik er in de buurt ben, ontstaat er een soort van onzichtbaar lijntje dat mij naar mijn geboortehuis toetrekt. Noem het maar een soort van weemoedigheid. Wat me opvalt, is dat de straat en de sfeer niet veel is veranderd. Alleen qua verkeer is het veel drukker geworden. Toen ik er opgroeide, stonden er maar 2 auto’s in de straat geparkeerd.’

Je gebruikt het woord ‘weemoedigheid’. Is die karaktereigenschap prominent aanwezig bij de heer Jansz?

‘Zeker, ik blink bij tijd en wijle uit in een hang naar nostalgie. Daar kan ik gelukkig wel meteen aan toevoegen dat ik deze tijd ook fantastisch vind.’

Draag jij uit dat je een geboren – oftewel ‘een échte’ – Amsterdammer bent?

‘Nee, integendeel zelfs. Ik heb me nooit écht thuis gevoeld in Amsterdam. Ik heb er 21 jaar gewoond, maar ik vond de mentaliteit lastig, het schreeuwerige stond me tegen en ook de humor ten koste van anderen was niet mijn ding. Ik was meer een buitenmens en liep als kind vaak richting de RAI, wat toen nog opgespoten land was. Daar ‘eindigde’ de stad en daar heb ik als kind heel wat avonturen beleefd. Amsterdam is voor mij een fijne stad om te zijn, maar niet om te wonen.’

Lees ook: Erik van der Hoff: ‘Hazes vond het jammer dat wij Engelstalig zongen’

De voorstelling waarmee jij momenteel veel succes oogst, draagt de titel ‘Een liefdeslied’. Waar voldoet het ultieme liefdeslied aan?

‘Bob Dylan is in mijn ogen iemand die heel mooie liefdesliedjes kan schrijven. Wat ik zo mooi vind aan zíjn liefdesliederen is dat ze vaak niet alleen over twee geliefden op een klein kamertje gaan, maar dat hij het ook in een groter geheel weet te plaatsen. Bij zo’n combinatie ontstaat er voor mij een ideaal liefdeslied. Zelf ben ik zowel van de liefdesliedjes als van de protestsongs – daarom vind ik Dylan ook zo goed. Onlangs kwam ik er trouwens achter dat protestsongs vaak ook een soort van liefdesliedjes zijn. Ze zijn dikwijls geschreven door mensen die begaan zijn met de wereld en dat is ook een vorm van liefde.’

Als jij een ode aan Amsterdam zou moeten brengen, wat zou je er dan van maken?

‘Het moet in elk geval groots zijn en met veel bravoure. Amsterdam en haar inwoners vinden zichzelf belangrijk, maar hebben vaak ook een heel klein hartje. De oorspronkelijke Amsterdammers zijn met elkaar, met hun stad en met hun buurt begaan en naar dat liefdevolle aspect zou ik graag afdalen bij het schrijven van een lied over Amsterdam.’

Waarom kiest een man die alle zalen in Nederland heeft platgespeeld eigenlijk voor de intimiteit van het theater?

‘Optreden is voor mij altijd leuk. Daarbij geldt inmiddels wel: hoe kleiner, hoe leuker. De liedjes uit mijn solorepertoire zijn over het algemeen vaak luisterliedjes en die komen beter tot hun recht in het theater.’

Ernst Jansz

Lees ook: Ad Visser: ‘Mijn leven is nooit in werken ontaard’

Er wordt soms beweerd dat muzikanten, naarmate hun leeftijd vordert, steeds beter worden. Geldt dat ook voor jou?

‘Een paar jaar geleden zouden wij met Doe Maar weer een tour hebben gedaan en even daarvoor zeiden we inderdaad weleens tegen elkaar dat we nog nooit zo goed waren geweest. Ons laatste optreden in Carré was een hoogtepunt. Als ik nu naar mezelf kijk, word ik met sommige dingen beter, maar met andere dingen vind ik mezelf minder goed. Piano spelen wordt minder, een goede gitarist ben ik nooit geweest. Maar wat betreft het schrijven van teksten durf ik wel hardop te beweren dat ik behoorlijk goed ben geworden.’

Hoe kijk jij terug op Doe Maar?

‘Tja, als iets wat voorbij en afgesloten is. Het komt nooit meer terug. Toen Henny (Vrienten, red.) nog leefde, maakten we altijd plannetjes in de zin van: over zoveel jaar gaan we dát doen. Nu zie ik het als een deel van mijn leven en ga ik weer verder. Een hard gelag? Best wel, ook omdat het van het ene op het andere moment afgelopen was.’

Zullen Doe Maar liedjes ooit in de vergetelheid raken?

‘Ooit wel, maar dat is inherent aan muziek. Maar heel soms – kijk naar Bach – word ‘je’ ineens weer ontdekt, uit het stof gehaald en tot leven gebracht. Ook Doe Maar coverbands doen dat en ik vind het heel mooi als mensen hun best doen om onze liedjes heel goed na te spelen. Dan kun je zeggen: ‘jullie deden het beter’, maar zo zie ik dat niet. Ik zie dat als een vorm van doorgeven van muziek aan nieuwe generaties.’

Meer weten over de voorstelling Een Liefdeslied en/of de overige werkzaamheden en plannen van Ernst? Check www.ernstjansz.com

Interview Martijn van Stuyvenberg Foto’s Koen van Assema

Beluister hieronder de laatste aflevering van onze Bij Ons-podcast met Bert Kops: