Elke ochtend hing Mevrouw de Waal uit het raam van haar woning aan de Eerste Laurierdwarsstraat. Dat deed ze al vanaf de allereerste dag in 1953, toen ze er kwam te wonen. Als ik haast had of wanneer het regende, zwaaiden we altijd naar elkaar en anders maakten we – zeker bij mooi weer – een praatje. Elk jaar moest ik een decibelletje harder praten, want ze was stokoud. Nooit vertelde ze me hoever haar leeftijd inmiddels was gevorderd. Dat bleef een goed bewaard geheim. Ernaar raden mocht ik wel. Bij welk getal ik ook noemde, staarde ze slechts meewarig voor zich uit. Maar één ding stond vast: ze was de allerlaatste Jordanese in de straat. Tante Riek
Vorige week maandag zwaaide ik weer naar haar en op de woensdag erna sprak ik haar voor het laatst. Haar ogen waren rooddoorlopen, alsof ze urenlang had gehuild. Ze zag er getekend uit en vertelde me dat het allemaal niet meer ging en somde op dat ze de laatste weken nauwelijks op haar benen kon staan. De huisarts had weliswaar al meerdere malen geprobeerd om haar in een verpleeghuis te krijgen, maar nergens was er plek voor haar. Ze werd voortdurend ‘te licht’ bevonden. ‘Ik wou dat m’n weegschaal dat ook eens aangaf’, voegde ze daar een maand eerder nog schaterend aan toe.
Eigenlijk had ze ook nog een operatie gemoeten, maar dat werd haar vrijwelijk direct uit haar hoofd gepraat. ‘De geriater heb bepaald dat het geen zin meer heb en dat de kans groot is dat ik dement word na zo’n zware operatie’, vertelde ze. Van deze wederkerende verhaallijn werd ze meestal fel, bijna furieus. ‘Met dank aan GroenLinks en D66, die de baas zijn in dit land en die vinden dat wij alleen maar tot last zijn. Ook in deze stad, hoor. Ze willen allemaal maar één ding: de kosten via kwetsbare oudjes drukken, zodat ze het aan andere dingen kunnen uitgeven. En het is ze gelukt: ook voor mij is de emmer nu overgelopen. En maar zaniken over een autoluwe stad. En maar drammen en dwingen dat we allemaal vegetarisch moeten vreten. Milieuregeltjes zijn tegenwoordig belangrijker dan een dak boven je hoofd. Straks mag ik niet eens meer uit m’n raam hangen. Ik ben al blij dat we nog mogen ademen! En kijk ze nou eens trots zijn dat ze toestaan dat al die asielzoekers hier ongestraft een huis mogen kraken. Nou, ik zal je wel vertellen: mijn huis mogen ze binnenkort ook hebben.’
Ik keek haar vragend aan, maar ze zei even niets. Opnieuw doorbrak ze zelf de stilte, ditmaal meer zuchtend dan mompelend. ‘Samen met mijn man heb ik 55 jaar gewerkt en 60 gezinnen van een boterham voorzien, maar het einde van mijn reis vindt nu plaats in bittere armoede. Schofterige struikrovers zijn het op de Stopera. Schooiers zijn het in Den Haag. Al die salonsocialisten zijn de schaamte voorbij.’
Haar stem trilde en haar ogen vulden zich opnieuw met tranen. Ik vroeg of ik misschien even naar boven moest komen, want ik had geen haast. ‘Nee hoor, jongen, het gaat wel.’ Boodschapjes doen misschien? ‘Nee hoor, jongen, ik red me wel. Maar mijn vader zei altijd: op een gegeven moment moet de wal het schip maar keren…’
Na deze laatste opmerking, waarvan ik thuis de vrij ernstige betekenis op het internet vond, beloofde ik haar dat ik op de vrijdag twee puntjes appeltaart met slagroom van Winkel zou komen brengen en dat ik dan meteen wat lekkers voor het weekend zou meenemen bij Louman. ‘Andijvie stamppotje met een gehaktbal en jus?’ stak ik mijn duim omhoog. Heel even meende ik een kleine twinkeling in haar ogen te zien, maar ze gaf geen antwoord. Omdat ze dat wel vaker niet deed, zocht ik er verder niks achter.
Die vrijdag stond ik voor haar deur. Tasje van Louman in mijn rechterhand en een doosje met 4 appeltaartpunten in mijn linkerhand. Het raam was dicht. Haar benedenbuurman tikte tegen de ramen en sommeerde me te blijven wachten. Hij kwam met iets in zijn hand naar buiten. ‘Je weet het zeker nog niet, hè? Tante Riek is kassiewijle. Ze vond ’t mooi geweest en heb de hand aan zichzelf geslagen. Tragisch hè? Hier hebbie d’r rouwkaart…’ Totaal verbouwereerd las ik in de eerste regel: ‘in iedere traan van verdriet glinstert een mooie herinnering’.
Eén van die mooie herinneringen aan Hendrika de Waal-Mulder is dat ze haar leeftijd, die op haar rouwkaart wél stond vermeld, tot op het laatst weigerde te onthullen. Ik bleek er steevast 10 jaar – in haar voordeel – naast te hebben gezeten. En wat zal ze trots op me zijn – dat ik ook in deze column niet zal verklappen dat ze zó oud is geworden!