Vorige week twijfelde ik of ik een reportage moest maken van een unieke gebeurtenis: na ruim 75 jaar werd er in Nederland een avondklok ingevoerd. Van tevoren wist ik dat die maatregel ongetwijfeld mooie en tegelijkertijd trieste beelden zou opleveren. Omdat mijn journalistieke hart sneller begon te kloppen, besloot ik om er – uiteraard met alle vereiste verklaringen – toch maar op uit te gaan om het één en ander vast te leggen. Niet alleen voor mezelf, maar ook voor onze doelgroep. Urenlang en helemaal in mijn eentje liep ik rond door een leeg en ogenschijnlijk verlaten Amsterdam. Ik keek om me heen en ik zag helemaal niemand. Geen man of vrouw met een hondje, geen Deliveroo bezorger, geen politieagent, geen junk, geen zwerver. De stilte van de stad was zó indrukwekkend, dat ik er op het Leidseplein, pal voor Café Mokum, ook een video van maakte.
En daar stond ik dan, op een zaterdagnacht/zondagmorgen, helemaal in mijn uppie op het Leidseplein. In mijn gedachten zag ik Gijs Scholten van Aschat op het toneel staan in de Stadsschouwburg, dacht ik terug aan de vele keren dat ik bij het Indonesische restaurant Bojo in de Lange Leidsedwarsstraat had gegeten en aan alle interviews die ik in het American Hotel had afgenomen toen ik nog voor Hitkrant werkte. Ik dacht aan alle mooie verhalen die meesterverteller Willem de Ridder jaren geleden maandelijks in de Melkweg vertelde, aan de ontelbaar vele films die ik bij Pathé City zag en ik zag in mijn ooghoeken het Vietnamese restaurant Bo Nam dat we ooit eens hadden uitgeprobeerd. Als je alleen bent met je gedachten, flitst er van alles aan je voorbij. Het was een uniek moment dat ik voor geen goud had willen missen. Tegelijkertijd nam het al maandenlange ‘dit gaat nooit meer over’-gevoel in alle hevigheid toe. Vanuit de hemel hoorde ik André Hazes de allermooiste versie van ‘Bedankt mijn Vriend’ zingen. Meteen bij de eerste zin ‘we hadden samen zoveel plannen, vriend’, biggelde er een traan over mijn koude wangen. Ik wilde naar huis. Dít moest ik laten zien aan de lezers van Mokum Magazine. Hondstrouwe fans die mij al jarenlang door dik en dun steunen en van wie ik het romantische beeld heb dat zíj het zijn die goed voor de stad, voor elkaar en dus ook voor mij zorgen.
Na het schrijven van een kort verslag en het bewerken van mijn foto’s ging ik over tot publicatie. Vol adrenaline van alle emoties schonk ik een glas rode wijn in en ging ik naar bed op een tijdstip dat vrij normaal was geweest als ik een avondje was uitgegaan. Die nacht sliep ik nauwelijks; ik was niet in staat om alle indrukken van deze onwerkelijk stille stad van mijn netvlies te verwijderen.
De volgende ochtend opende ik de Facebookpagina van Mokum Magazine en zag ik overweldigend veel reacties. Veel positieve comments van mensen die hadden genoten van mijn foto’s, waarmee ze door mijn ogen konden meekijken naar een angstaanjagend uitgestorven Amsterdam. Maar ook respons van schimmige figuren – veelal uit de provincie – die vonden dat ik thuis had moeten blijven. De woorden ‘loser’, ‘sukkel’, ‘klootzak’, ‘eikel’ en ‘zielig mannetje’ vlogen vanaf het beeldscherm om mijn oren. Met als dieptepunt een man uit Terneuzen, die onder zijn eigen naam liet weten dat hij vond dat ik doodgeschoten moest worden. ‘Gekscherend’ voegde hij eraan toe dat ik daarna wél mijn 020-petje aan hem moest schenken. Dit is dus wat al die journalisten bedoelen als zij aangeven dat ze steeds vaker worden belemmerd om hun vak met plezier uit te oefenen. Vijf minuten lang keek ik naar een onvoorstelbare reactie van een man uit Terneuzen die vindt dat ik na het maken van een reportage geen bestaansrecht meer heb. Ik werd er even stil van. Nog stiller dan het was op het Leidseplein op 24 januari om 01.50 uur.
Martijn van Stuyvenberg
Hoofdredacteur Mokum Magazine