Een échte, lekkere Chinees. Van oudsher is het Chinese restaurant in ons land populair geweest. In Amsterdam had je in de Binnen Bantammerstraat een heerlijk Chinees restaurant (Kong Hing, het eerste Chinese restaurant in Amsterdam dat zich nadrukkelijk op Nederlanders richtte). Volgens de vergeelde knipsels aan de muur had zangeres en danseres Josephine Baker hier ook gegeten. Zij was behalve showgirl van de bovenste plank ook een verzetsheldin, die in de Tweede Wereldoorlog veel onderduikers heeft gered. All You Can Eat
Chinees eten werd in ons land al helemaal buitengewoon populair toen de Nederlandse soldaten, die in Indonesië hun dienstplicht vervulden, terugkwamen. Op zondag spraken zij tegen hun vrouw: ‘schat, vandaag hoef jij niet te koken. We gaan naar de Chinees!’ De Chinese restaurants verspreidden zich in grote getale door ons hele land. Je had uitstekende zaken in plaatsen als Tiel, Drachten en Groningen. Alle acteurs en andere avondwerkers wisten deze plekken tijdens hun tournee haarscherp te vinden. Je kwam er rond etenstijd ook altijd bekenden tegen. Toch verdween die heerlijke Chinees steeds meer uit de hoofdstad, om vervangen te worden door de Thai, de Turk, de Griek en alle andere soorten uitheemse keukens; ook lekker. Maar ik had af en toe ontzettende goesting naar een échte authentieke loempia, een bordje babi pangang of een heerlijke foe yong hai. Dus mijn oude hartje sprong vrolijk op, toen ik werd uitgenodigd voor een avondje eten bij een échte Chinees. Royal Fook Long, een restaurant met een voor mij – in eerste instantie – verontrustende ondertitel ‘all you can eat’. Zorgelijk vroeg ik mijn gastheren of je dan een hele avond je maag moest volproppen? ‘Nee hoor, dat hoeft niet. Maar je mag alles nemen waar je trek in hebt en wat je lekker vindt. En als je het héél lekker vindt, mag je er ook twee van nemen. Of drie!’
Lees ook: Wat is geluk?
Zo vertrok ik met mijn gastheren naar deze plek van Chinees culinair genot in Nieuw Sloten. Ik had mijn maag ’s middags leeggehouden, slechts een glaasje water had ik mijzelf toegestaan. Om zes uur betrad ik de plek aan de arm van mijn gastheer in het beloofde Chinese eetpaleis, waar je zoveel mocht eten als je maar wilde. Mijn smaakpapillen werden ogenblikkelijk geprikkeld door dat specifiek kruidige luchtje, wat de Chinese keuken onderscheidt van de rode bieten-met speklappen-geur waaraan je de vaderlandse keuken herkend. Niks mis mee, maar nu was onze toonsoort afgestemd op Oosters genot. Mijn gastheer nam een ongelofelijk uitgebreide geïllustreerde menukaart ter hand en droeg vóór uit een hoeveelheid mond vochtig makende gerechten, waarvan ik zo begerig werd. Enfin, hoe moest ik hier een keus uit maken? Het ene gerecht klonk nog opwindender dan het andere! Mijn gastheren kalmeerden mij door allemaal lekkere kleine hapjes voor mij te bestellen, waarvan ik volgens hen heel gelukkig zou worden… En dat werd ik.
En nu heb ik nog maar één wens: ‘wanneer gaan we weer???’