Ik zit stil op de bank met in mijn armen mijn spiksplinternieuwe, net geboren, achterkleindochter. Vier dagen oud. Ik word overweldigd door niet alleen dat kleine warme lijfje tegen me aan, maar ook door tedere gevoelens van de betere soort…
Haar vierjarig zusje Hannah is al aan het zorgen voor het piepkleine meisje en de overgrootmoeder die samen op de bank zitten. Ze trekt de dekentjes hoog op, haar zus mag het niet koud hebben. Maar over-oma mag het ook niet koud hebben. Er wordt nu zorgzaam een dekentje over mijn benen gedrapeerd, zodat ik met de baby gevangen ben in een cocon van warme lappen.
De papa en de opa gaan nu, na de thee en het klassieke beschuit met roze muisjes, met z’n tweeën eten klaarmaken. De nog licht uitgeputte mama mag naast mij op de bank nog lekker uitrusten van het doorstane geboortegeweld. Ik laaf mij aan het warme kleine kindje in mijn armen, mijn gevoelsleven bereikt de toonsoort “volmaakt”.
En gelukkig zijn opa en papa doordrongen van het feit dat dit ogenblik moet worden vastgelegd voor het nageslacht. Hun camera’s doen hun werk. De kleine Frida ligt slapend en af en toe kleine geluidjes pruttelend nog steeds content tegen mij aan. Even ontsnapt haar een kreetje, verder slaapt ze door.
Nadat we het door papa en opa klaargemaakte lekkere eten op hebben, krijgt Frida de borst. Even doet ze haar kleine oogjes open, blauw, diep blauw. Men zegt dat jonge baby’s en pasgeboren poesjes altijd blauwe ogen hebben. We zullen het zien.
Mijn zoon, die nu voor de tweede keer opa is geworden, maant me dat we naar huis moeten. We gaan weer verder met ons eigen leven.
Maar in ons hart bewaren we de herinnering aan dit kleine gezin, met de wens dat hun levenspad gelukkig moge zijn. En ik hoef nog heel lang de verwarming niet aan te zetten door de herinnering aan dat lieve kleine warme hommeltje in mijn armen, mijn nieuwe achterkleindochter.
En dan nu het gedicht voor deze keer. Om u aan te melden voor een gratis gedicht kijk op ljcoster.nl
Nazomer
De zee heeft geen geheugen,
laat sporen achter,
overspoelt ze kort daarna.
Ach, je weet het wel, nazomer
heeft iets hartverscheurends:
langzaam en met een onhandig gebaar
de zonnebril afzetten,
een drukkende warmte,
een beetje elders zijn,
in het verkeerde trage tempo zitten.
Wat in de plunjezak gestopt uitdenken:
je zeegroene ogen, het lichte haar,
de roestbruine huid
waarop kussen gedrukt.
Je rode jurk verdoezelt plekken
die je zelf goed kent,
je lichaam een schuilplek en baken.
Dat woorden daden zijn,
de tijd afremmen,
degene worden die je mist
om erger te voorkomen.
John B. Vorenkamp (1953)
uit: Ergens onderweg (2023)