De software van zijn brein staat al sinds zijn geboorte op standje ‘positief ingesteld’. Mede om die reden is het leven van de inmiddels legendarische Amsterdammer Ad Visser (75) nooit in werken ontaard.
Als Ad Visser zich heeft genesteld in een prachtige Chesterfield bank en wij hem vragen naar zijn gemoedstoestand, geeft hij allereerst zijn vaste ochtendritueel prijs. ‘Zo gauw ik wakker word, en dat is heel vroeg, is gitaar spelen het eerste wat ik doe. In een halve slaapstaat speel ik dan zo’n uur, anderhalf uur en dat kan ik elke muzikant aanbevelen, want dan heeft je brein nog niet meteen een heel pad gehakt van wat er allemaal moet op die dag. Mijn eerste gemoedstoestand is die van de gehele dag, te weten: ha, een nieuwe dag! Yes, wat ga ik doen vandaag? Het klinkt misschien overdreven, maar dat is echt de eerste emotie die dagelijks bij mij komt binnenwaaien.’
Ben je altijd zo’n positief ingesteld mens geweest?
‘Ja, dat had ik als kind al. Hoe dat komt? Dat is de software van mijn brein. Ik ervaar dat als prettig en gemakkelijk; het tegenovergestelde lijkt me heel vervelend. Gelukkig ben ik al ruim vijftig jaar lang met een dame die hetzelfde heeft als ik. Kortom, het is een vrolijk gebeuren bij ons thuis als de dag van start gaat.’
Je bent een geboren en getogen Amsterdammer.
‘Jazeker, de eerste vijfentwintig jaar van mijn leven woonde ik in mijn geboortestad. In het Wilhelmina Gasthuis kwam ik ter wereld en ik groeide op in de Van Eeghenlaan. Aan het Vondelpark, dus. Topplek, geweldig, kon niet beter, ik kan niet anders zeggen dan dat ik daar mazzel mee heb gehad. Ik werd geboren in 1947, dus net na de oorlog. De tijd zat me mee. Door de economische groei van de wederopbouw werd het elk jaar een stukje beter. Mijn eerste herinneringen? Veel ruimte, zowel buiten als in het grote huis waarin we woonden, slechts vier geparkeerde auto’s in de straat, zandpaden aan de overkant. Amsterdam is altijd een mooie stad geweest, maar toen was het vele malen rustiger dan nu. Mijn ouders lieten mij m’n gang gaan. Er was geen televisie, dus er werd veel gelezen. Tijdens de lunch spraken wij niet, maar we lazen allemaal een boek. Bérgen boeken zijn er doorheen gegaan in mijn jeugd en dat heeft me een heel interessant kennisplatform van de wereld gegeven.’
Wanneer zijn jullie uit Amsterdam vertrokken?
‘Nou, jullie… ík ben er weggegaan, samen met mijn dame. We zochten een spannende plek, een huis dat aan een bepaalde beschrijving moest voldoen. Uiteindelijk vonden we dat in Bussum, nadat we trouwens eerst hebben geoefend of het überhaupt te doen was om buiten Amsterdam te leven. Ik had aan allerlei kennissen gevraagd om tijdens hun vakanties in hun huis te mogen bivakkeren en verdomd: het was toch lang niet zo verschrikkelijk als wij dachten om níet in het steeds drukker wordende Amsterdam te wonen.’
Je hebt ontelbare (inter-)nationale beroemdheden ontmoet. Wat heb je van al deze gesprekken opgestoken?
(lachend) ‘Iets wat ik eigenlijk al wist: dat er een heleboel aardige mensen zijn en een heleboel klootzakken. Daarnaast wist ik natuurlijk ook dat het niet reëel was om bij de meeste artiesten, die als een machine soms tig interviews achter elkaar moesten doen, te verwachten dat ik volledig tot hen doordrong of dat er altijd iets zinnigs uitkwam. In feite is het vrijwel onmogelijk om in enkele minuten tot een wezenlijk contact met iemand te komen. En dat is nog steeds zo. Als een Nederlandse televisiejournalist een Hollywoodster mag interviewen, krijgt ‘ie vijf minuten. Het is bijna absurdistisch. Maar goed, mij ging het er dus vooral om dat ik een connectie maakte met iemand dat daarna dan eventueel kon leiden tot een wezenlijk weerzien op een ander moment.’
Met – onder meer – David Bowie en Frank Zappa bouwde je zelfs een persoonlijke vriendschap op. Dat moet haast onvoorstelbaar zijn voor de huidige generatie journalisten?
‘Voor hen zal dat ongetwijfeld veel moeilijker zijn, want de showbizz is steeds meer en nog meer een machine geworden. Maar ik heb mezelf nooit aan hen gepresenteerd vanuit het model ‘journalist’ of ‘tv-presentator’. Ik sprak en spreek altijd van mens tot mens en dat is een heel andere toon. Het gaat ook niet om vragen stellen, het gaat om contact maken. En dat voelt een ander onmiddellijk. Of niet, en dat vind ik ook goed.’
Volg je de hedendaagse muziek nog?
‘Muziek volg ik altijd als het op mijn pad komt. Dat kan gedurende de gehele dag, in allerlei situaties zijn. Getriggerd ben ik altijd. Wanneer ik iets goed vind? Als het goed is! Er zijn namelijk maar twee soorten muziek: slechte en goede. En ik vind het allebei best, hoor. Shazammen doe ik niet, nee. In de horeca hoeft dat ook niet, want daar hoor je over het algemeen vrijwel overal hetzelfde.’
Je was er vroeger, je bent er nog steeds en – het zijn onze woorden – je ziet er nog altijd vele jaren jonger uit. Ben jij het type leeftijdsloos?
‘Mijn dank voor het compliment en ik moet je eerlijk zeggen dat ik het zelf ook wel zo ervaar. Ik heb nog steeds de verbinding met het jongetje dat ik ooit ben geweest. Hij is er nog, ik kan er zo naar toe. Herinneringen staan niet ver van mij af. Mogelijk is dat een verklaring voor het feit dat ik me ook nog jong voel. Maar ik ben überhaupt nooit bezig met mijn leeftijd. Ik voel het niet, ik merk het niet en ik denk er nooit aan.’
Vertel eens zonder schaamte waar jij jezelf het beste in vindt.
‘Oh, ik zie er geen shame in om dat hardop te zeggen: dat is mijn recente, tweeënveertigste album Meedogenloos, waarop ik tijdens de COVID-periode over 3 personen een aparte song heb gemaakt met daarin hun hele leven gevat. Te weten: Casanova, Gainsbourg en Dali. Dat is nog nooit eerder gedaan en het leidde tot songs van bijvoorbeeld 17,5 minuten. Naast de belevenissen in hun bestaan heb ik in deze nummers ook hun karakterstructuur willen hacken. Zelf vind ik dat een heel geslaagde plaat en het wordt moeilijk voor mij om dat te overtreffen, mede dankzij de medewerking van het fameuze Metropole Orkest waar het geweldig was om daarbij te kunnen zingen. Ze zeggen altijd dat mensen die begeesterd zijn elk jaar beter worden en volgens mij is dat ook zo. Je blijft maar doorgroeien achter elke deur zit wéér een deur. Fantastisch en fascinerend vind ik dat.’
Hoe kijk jij, met terugwerkende kracht, terug op jouw Toppop periode?
‘Als een heel leuke periode. Een prachtige herinnering die van begin tot eind mooi was. In die tijd had ik tevens een veel bredere ambitie, maar dat liet ik destijds in mijn presentatie niet merken, omdat je dan gaat domineren en daarmee de formule van het programma afbreuk doet. Ik zat goed in mijn vel, had geen haast en ik wist dat ik nog een heel leven voor me had en zo is het gegaan. Het had ook één seizoen kunnen duren, maar het werden er vijftien.’
Tots slot: wat wil je later worden als je groot bent?
‘Dat zou ik niet weten. Nee, echt niet! Zo werd ik twee maanden geleden met de vraag of ik keynote speaker wilde zijn op The Dutch Podcast Conference. Meteen ja gezegd – en dan neem ik dat weer eens als uitgangspunt. Wat ik daarmee wil aangeven, is dat ik vrij veel interessant vind. Mijn leven is nooit in werken ontaard. Het algoritme is mijn grootste vijand. Van iedereen trouwens – en dat wordt nog vele malen erger. Wij denken dat we in een totaal vrij land leven in vergelijking met China, maar je zult je verbazen hoe er steeds meer overeenkomsten zijn. Onontkoombaar, maar waarschijnlijk kom ik nog nét met de schrik vrij, haha.’
Interview Martijn van Stuyvenberg Foto’s Koen van Assema Met dank aan Mauve Brasserie & Bar, Laren