Bij Khalid en Sophie zag ik een kleine trailer voor de nieuwe film van Kim van Kooten over een kraamkliniek. Zelf kreeg ik vijf kinderen en mocht ik twee keer zien hoe een kleindochter en een kleinzoon ter wereld kwamen. Nu, bij het zien van de beelden van deze nieuwe film, raakte ik weer in een zenuwachtige ontroering bij het kijken naar het fenomeen van het kind dat zijn of haar leven begint. En het voerde mij terug naar de tijd dat ik zelf zwanger was, vijf keer over een periode van 1955 tot en met 1972. En wat ik allemaal beleefde in die verschillen in de tijd in de maatschappij waar je als zwangere, werkende vrouw mee werd geconfronteerd.
Ik werd de eerste keer zwanger toen ik zojuist op de Amsterdamse Toneelschool was aangekomen. Kersvers geslaagd voor het toelatingsexamen en gelukkig met een studiebeurs, waarvan ik zuinig kon leven, samen met mijn vriend, die leefde van een toelage van zijn ouders. Ik herinner mij dat ik een maaltje asperges kocht en dat ik vervolgens de deur van ons eenkamerwoninkje op slot draaide, omdat we het zelf een beetje ‘ongepast’ vonden zo luxe te eten van een beurs. Toen het zeker was dat ik zwanger was, kocht ik een koperen gordijnringetje bij de HEMA, zodat iedereen zou denken dat ik netjes getrouwd was. Mijn klas op de toneelschool haalde geld op voor een passende bruidsjurk. Dat werd een keurig mantelpakje, waarvan de rok al wijd openstond wegens gezwollen buik. Een goede vriend trakteerde ons op een rondvaartboot, die ons met alle vrienden van het adres op de Zeedijk, waar ik woonde, naar het stadhuis voer, met aan boord een accordeonspeler voor vrolijke muziek. Wij trouwden goedkoop, tegelijk met twee andere paren, maar het plezier was er niet minder om. Ik werd ondanks de zwangerschap niet van school gestuurd en voilá: op de dag van het overgangsexamen kreeg ik mijn eerste zoon.
Lees ook: Niet conventioneel, maar traditioneel
De studie op de toneelschool was voor mij slecht haalbaar. Het waren volle dagen school, en vaak ‘s avonds kijken naar voorstellingen in de schouwburg om te zien hoe toneelspelen werd gedaan. Dat was een leven waarin geen ruimte was voor een baby aan de borst. Ik solliciteerde bij Wim Kan en Corry Vonk, zong met een zo laag mogelijke warme bromstem een zelfbedacht lied (omdat mijn eigen stem kinderlijk hoog was), werd begeleid door de onvergetelijke Ramses Shaffy op de piano, die tijdens mijn auditie half huilend van het lachen over de piano hing. Toen ik uitgezongen was, sprak Wim Kan de onvergetelijke woorden: ‘lieve Corry, hoef ik dit meisje NIET te nemen?’ Waarop Corry de – ook onvergetelijke – woorden sprak: ‘Jawel, Wim. Ze is zielig. Ze heeft een kind!’ Zo begon mijn loopbaan in het theater. Ik speelde drie jaar bij het ABC-cabaret van Corry en Wim, de man van wie ik allemachtig veel heb geleerd door drie jaar lang oplettend naar hem te kijken!