Het is 13 januari 2095 en ik ben vandaag – mede door de steeds sneller innoverende medische wetenschap – 120 jaar oud geworden. In het particuliere verzorgingstehuis aan de Prinsengracht is het één groot feest. Met enige moeite ben ik vanochtend al meerdere malen op mijn stoel gaan staan en werd ik luidkeels toegezongen door mijn leeftijdgenoten. Telkens als ik door iemand word gefeliciteerd, zet Agetha – die nog niet helemaal succesvol wordt behandeld tegen vasculaire dementie – een vrolijk en ietwat vals ‘lang zal hij leven’ in. Dat fuifnummer heeft de tand des tijds goed doorstaan. Klokslag tien uur staat ineens de in 2090 benoemde Amsterdamse burgemeester Layla Manlasadoon voor mijn neus. Ze draagt een gekleurde hoofddoek en kijkt me een beetje meewarig aan bij haar eerste vraag: ‘gaat het goed met u?’ Ze toetst overduidelijk of ik nog enigszins bij de pinken ben. Als ze inziet dat dat het geval is, ploft ze naast me neer en eten we samen een gebakje van Holtkamp To Go. Het is prachtig weer, negentien graden en het stille water van de Prinsengracht is door de zon goud gekleurd. We zien een aantal toeristen zelfs al in een korte broek rondlopen. Als ik vertel dat ik 90 jaar geleden nog op de grachten heb gevaren, kijkt de burgemeester me vol ongeloof aan. ‘Meent u dat nou?’ Ik knik en zet ondertussen het raam op een kier, want de kachel staat weer eens op standje moffelen. Onze burgermoeder lijkt vooral geïnteresseerd in mijn verhalen over vroeger en ik praat haar graag bij. ‘In mijn tijd werd er nog gevaren op de grachten, maar dat hebben ze stapsgewijs verboden. Eerst werd er een avondklok ingesteld, daarna mocht je geloof ik geen luide muziek meer draaien aan boord en toen kwam één van jouw voorgangers met het treurige idee om de grachten helemaal vrij van verkeer te houden. Ik kan me nog goed herinneren dat deze motie destijds zelfs door het Forum voor Vrijheid en Democratie werd gesteund.’ Op dat moment beginnen mijn medebewoners opnieuw voor me te zingen en de burgemeester is zo lief om me op mijn stoel te hijsen en mijn hand vast te houden. Enigszins vermoeid plof ik weer neer in mijn relaxfauteuil. We genieten van het uitzicht en ik haal herinneringen op. ‘Vroeger zag de stad er totaal anders uit. Hier schuin tegenover zag je allemaal vrolijke uithangborden en verlichte bierschilden van de kroegjes die er toen nog zaten. De Twee Zwaantjes was een geweldig café. De Prinsengracht is nu een saaie, brede en autovrije straat waar je letterlijk en figuurlijk door alle bomen het bos niet meer ziet, maar in mijn tijd was dit nog echt een levendige buurt. We hadden zelfs een Gay Pride met een jaarlijkse Canal Parade, met uitbundig versierde dekschuiten vol dansende mensen. Maar die werd uiteindelijk ook verboden, omdat een groot aantal ongedocumenteerden het een aanstootgevend evenement vond. En je weet: brutalen hebben de halve wereld en de minderheid krijgt altijd zijn zin in deze stad.’ De burgemeester negeerde mijn kritische opmerking en haalde een envelop uit haar binnenzak. Ze legde haar hand op mijn schouder en verontschuldigde zich. ‘Ik moet zo weer aan de slag, maar hier heeft u nog een presentje namens de Gemeente Amsterdam. Er zaten talloze digitaal te verzilveren vouchers en tegoedbonnen in, waaronder een van de in 2040 gefuseerde Kwekkeboom en Van Dobben. Daarnaast zag ik ook een nieuw briefje van vijfhonderd euro, met het markante hoofd van Koning George Ferdinand erop, die na de abdicatie van Prinses Amalia de scepter zwaait in ons land. ‘Koop er maar wat leuks voor!’ zei de burgemeester en ze gaf me drie dikke zoenen. Agetha schudde haar hoofd. ‘Vijfhonderd euro – daar heb je toch helemaal niks aan? Je mag toch nog maar tot 50 euro cash afrekenen in deze stad en sowieso wordt er vrijwel nergens meer papiergeld aangenomen. Hoe verzinnen ze het weer, hè?’ Ze hief haar armen ten hemel en zong opnieuw een uitbundig ‘lang zal hij leven’ voor me, ditmaal in haar eentje. De rest was al in slaap gesukkeld en daar nam ik maar een voorbeeld aan. Tijdens mijn middagdutje schijnen de verpleegsters allemaal stiekem een selfie met me te hebben gemaakt, omdat ik kennelijk een grote grijns op mijn gezicht had. Wat ik me er nog van kan herinneren, is dat ik droomde over de tijd dat Artis nog bestond, het Koninklijke theater aan de Amstel nog geen Hard Rock Carré heette, ik vuurpijlen afstak met Oud & Nieuw en dat je af en toe ook nog eens een heel fout kroegentochtje over de Wallen kon doen met je Airbnb-gasten. Potverdomme, dát waren nog eens tijden!
Martijn van Stuyvenberg
Hoofdredacteur Mokum Magazine